Er zijn veel nieuwe dieren geboren in de Beekse Bergen. Er zijn in totaal dertien jongen ter wereld gekomen, waaronder buffels, zebra’s, herten, een kameel en een banteng. Daarbij zijn er ook nog drie Afrikaanse olifantjes op komst. Het lijkt wel lente.
Dit nieuws doet mijn hart sneller kloppen, niet in de laatste plaats omdat ik zelf ooit werkzaam was op het safaripark in Hilvarenbeek. In de jaren negentig werkte ik drie zomers in dienst van de educatieve afdeling. Nou had ik met educatie niet veel van doen, want ik was voornamelijk bussenwasser. Voor zes gulden en vijfentwintig cent per uur schrobde ik de safaribussen die door het park reden, van binnen en van buiten.
Maar dat was niet mijn enige taak. Ik had het geluk dat ik met een prikstok rondslingerend afval mocht opruimen. Als zestienjarige vond ik dat helemaal geen vervelend werk, zeker niet als de zon scheen. Nee, het was absoluut geen straf om met lekker weer door een dierenpark te lopen en af en toe iets van de grond op te rapen.
Wat wel onaangenaam was, en nog net geen straf, was mijn derde taak: sammen. Wat is sammen? Dat zal ik uitleggen. In het midden van het park was een halte voor de safaribussen. Als het druk was, moesten bezoekers hier soms wat langer wachten. Op die momenten veranderde ik in Sam de Olifant. Ik trok een veel te warm olifantenpak aan (bedenk: dit was in de zomer) en ging de wachtenden vermaken door te zwaaien en handjes te geven. In de grote olifantenkop zat een ventilatortje dat mij koel moest houden, maar dat ding hield er steevast na een minuut mee op. Zwetend baande ik mij een weg door hyperactief gesuikerde kinderen die het vaak nodig vonden om aan mijn slurf te gaan hangen of een paar dennenappels - of in enkele gevallen: stenen - naar mijn kop te gooien.
Al met al was het een topbaantje, en heb ik het erg naar mijn zin gehad in de Beekse Bergen, maar wat het sammen betreft, hoop ik dat het de nieuwe olifantjes beter vergaat.