Van een klok of horloge die niet goed de tijd aangaf, zei men in Tilburg: ‘Die staat gelijk met de Hasseltse kapel.’ Het uurwerk uit de achttiende eeuw in het torentje van de Hasseltse kapel liep notoir niet op tijd. Dat was zo’n bekend gegeven dat er een Tilburgs gezegde uit ontstond. Bij de restauratie van de Hasseltse kapel in 1972 werd het antieke uurwerk elektrisch gangbaar gemaakt met behoud van het oorspronkelijke mechanisme. Sedertdien kun je in Tilburg de klok gelijk zetten op die van de Hasseltse kapel. Maar ja, wie heeft daar tegenwoordig nog behoefte aan nu alle ‘watches’ en Iphones tot op de seconde nauwkeurig op tijd lopen.
Daarbij past de verzuchting ‘wès de tèèd toch veraanderd war’ op deze Prent van Cees Robben van 22 april 1983. Het is best bijzonder dat Tilburg een paar eigen gezegdes kent. Het zijn er weliswaar niet veel, slechts drie voor zover we het weten – we houden ons aanbevolen voor Tilburgse gezegdes die we niet kennen.
Luidklokje
Twee van die Tilburgse gezegdes hebben betrekking op de Hasseltse kapel. Mogelijk komt dat omdat de Hasseltse kapel al zo oud is (gebouwd in 1536) of omdat dit godshuisje altijd écht iets van het volk is geweest. Iets dat vijf eeuwen bestaat wordt een onderdeel van de samenleving. De klok hangt overigens nog steeds in het torentje. Het uurwerk geeft elk half uur met slagen tegen het luidklokje de tijd aan. Als je in de kapel zit hoor je de tijd wegtikken.
Het andere spreekwoord luidde: ‘Meej Hasseltse kermis óf èèrpel óf lôof’. Hiermee gaf men aan dat met de Hasseltse kermis de aardappelen gerooid konden worden. Dat was een serieuze zaak want aardappelen waren volksvoedsel; mensen konden niet zonder. De misoogsten in de negentiende eeuw brachten de Tilburgers dan ook veel ellende. In 1845 brak in Nederland een aardappelziekte uit. Van de 7,5 miljoen mud die voor heel het land nodig was, was slechts 4 miljoen beschikbaar. Hongersnood was het gevolg. De gezondheid ging sterk achteruit. Als gevolg daarvan werd Tilburg getroffen door een choleraepidemie die in 1866 in Tilburg 43 slachtoffers maakte.
Kermis
De Hasseltse kermis viel op de eerste zondag na 2 juli, de feestdag van Maria Visitatie, waaraan de kapel sinds vijf eeuwen is toegewijd. De Hasselt was niet alleen de enige herdgang (wijk) in Tilburg met een eigen kermis, buiten de kermis in de stad, deze kermis leverde ook het enigste kermisspreekwoord op van Tilburg. De Hasseltse kermis verdween eind negentiende eeuw. De befaamde snoepkramen zijn er een overblijfsel van.
Het derde Tilburgse spreekwoord luidt als volgt: ‘Ik zè nie de rèèke Jan Kolen.’ Dat werd gezegd als een moeder met haar kind bijvoorbeeld voor de etalage van een speelgoedwinkel stond. Het kind jengelde, dat snap je. Waarop moeder dan met dit gezegde duidelijk probeerde te maken dat ze geen geld had om dat mooie speelgoed te kopen. Een variant was: ‘Hij is ‘ne rèèke Jan Kolen’, hij heeft veel geld.
Zeurend kind
Het punt is, dat nog steeds niet bekend is wie die rijke Jan Kolen was. In zijn geweldig leuke bijnamenboek veronderstelt Karel de Beer dat het gezegde van de ‘rèèke Jan Kolen’ een relatie zou kunnen hebben met de familie Kolen die boerde op de Tongerlose Hoeve. Iemand die goed boerde was ‘’ne rèèke Jan Kolen’. Hij stipt ook een tegengestelde betekenis aan. In de buurt van de Telegraafstraat woonde iemand die Jan Kolen heette en die dééd alsof hij veel geld had. En dan was er nog de variant waarin een zeurend kind de mond werd gesnoerd met: ‘Denk er om, gij zèt er ginne van Sanne Bogers.’ Volgens Pierre van Beek sloeg dit gezegde op een welbekende Tilburgse wier naam Bogaers werd geschreven en die als zeer rijk bekend stond. Maar hij liet in het midden wie dat dan wel was.