Een fenomeen dat ik steeds vaker voorbij zie komen de laatste, is een babyfeest. Dus geen kraamvisite en niet meer om de dag mensen over de vloer na de bevalling, maar eenmalig één groot feest, waarbij iedereen je kleintje kan bewonderen.

Ik vind dit echt een gouden idee. Een babyfeest in plaats van een kraambezoek betekent namelijk dat ik er makkelijker mee weg kom dat ik als vrouw niet per se de behoefte heb een baby’tje op te pakken en te knuffelen. Baby’tjes zijn zo kwetsbaar en ik ben zo lomp. Dat is nu eenmaal geen goede combinatie. Op een babyfeest kan ik prima zeggen: “Sorry, ik heb een wijntje vast. Echt onverantwoord om nu met mijn alcoholwalm boven een ’newborn’ te gaan hangen.”

Nog zoiets dat ik mooi vind aan dit fenomeen: ook al zit het woord ‘baby’ in ‘babyfeest’, het is het laatste deel van het woord waar het eigenlijk om draait. Het feest. Voor de ouders. Hun eerste keer drinken (waarschijnlijk), sinds de geboorte van de kleine spruit. Ik heb zelden een feestje overgeslagen. Ik hou echt van lekkere drankjes, muziek, goede sfeer, gezellig bijkletsen. Meer dan van aan een bed staan, gebogen over een huilend kindje, terwijl de moeder vertelt hoe intens zwaar de bevalling was. En wat ik dan het vreselijkst vind aan kraamvisite is dat er beschuit-met-muisjes gegeten moet worden. Moet. Want je komt er niet onderuit. Deze traditie is voor mij echt een vreselijke verplichting. Ik vind het namelijk écht niet lekker.

Nee, doe mij maar een babyfeest. Of een babyborrel. En mocht het mij ooit gegeven zijn dan geef ik zelfs een babyfestival. Met DJ’s, een tap, een snackmix. Zonder beschuit met muisjes. En vooral met shots met hoog alcoholpercentage. Zware bevalling, grote beloning.