Ik was een jaar of tien en toen wist ik het: ik ga rockgitarist worden. Dat vonden mijn ouders goed, maar dan moest ik eerst klassiek leren spelen.

Zo begon een periode van pielen op een Spaanse gitaar. Van ‘Altijd is Kortjakje ziek’ tot ‘Greensleeves’. Daar vond ik niks aan, dus kocht ik een eigen lesboek: ‘Blues’ van Frank Rich. Thuis oefende ik vervolgens niet het klassieke ‘Für Elise’, maar het bluesy ‘Alabama Avenue’. Al snel volgden boeken van The Beatles en Jimi Hendrix. Mijn ouders merkten dat de rock het won van klassiek en na vier jaar kreeg ik dan eindelijke de felbegeerde elektrische gitaar.

Nog een paar jaar later kwam ik op de middelbare school bij een gelijkgestemde in de klas terecht; een jongen die net als ik elektrische gitaar speelde en hield van Nirvana en Red Hot Chili Peppers. We konden eigenlijk maar twee dingen doen: vrienden worden en een rockband beginnen. Al snel vonden we een drummer en een zanger. We hadden nu alleen nog een oefenruimte nodig.

Toevallig was de vader van mijn gelijkgestemde vriend directeur van de Beekse Bergen. In zijn kantoor speelden we elk weekend alsof ons leven ervan afhing. Maar niet alleen de muziek moest geoefend, ook de presentatie op het podium. Daar hoorden wilde bewegingen bij en vooral sprongen in de lucht.

Nu hingen er aan de muren van het kantoor allerlei post-its met aantekeningen. Waar die voor waren? Wij hadden geen idee, maar belangrijker dan repeteren met een band kon het vast niet zijn. Soms wilde het wel eens gebeuren dat er tijdens het oefenen van de ruige podiumbewegingen wat post-its van de muur vielen. Die hingen we na afloop natuurlijk netjes terug. Niet altijd op de goede plek, want ja, wisten wij veel waar ze precies hingen, maar we hingen ze terug.

Later hoorden we dat op de muur in het kantoor het Europese fokprogramma van de bedreigde Afrikaanse wilde hond hing. Elke post-it stelde een wilde hond voor. Volgens mij is het uiteindelijk goed afgelopen, maar mocht de wilde hond alsnog uitsterven: ’blame it on the blues!’