Als ik een nieuw boekje heb uitgebracht zoals nu, dan volgen er automatisch signeersessies bij verschillende boekhandelaren. Ik doe dat met veel plezier. Het riskante aan signeersessies in de nabije omgeving is dat je mensen aan je tafel kunt krijgen die je eigenlijk behoort te kennen. Soms breekt het zweet me uit als ik iemand in de rij ontdek, van wie ik denk: ‘wie is hij in godsnaam ook weer?’ Je hebt met hem gevoetbald vroeger, of er een tijdje bij in de klas gezeten. Het is wel eens gebeurd dat er iemand om een krabbeltje kwam vragen, met wie je zelfs een keer op vakantie bent geweest. Wie was het nou?
Het maalt in je hoofd en ondertussen komt die persoon steeds dichterbij. Je hoeft nog maar een paar poëzieliefhebbers te verblijden en dan is het zover. Je hebt hooguit een paar minuutjes om de naam van hem te achterhalen. Vaak schiet me die gelukkig net op tijd te binnen.
Maar het kan dus gebeuren dat je het nog steeds niet weet, terwijl die persoon al naast je staat en hij je op ouwe-jongens-krentenbrood-wijze begroet. Dat is pas echt gênant! Meestal kom ik er nog mee weg als ik vraag hoe je de naam ook al weer spelt. Zelfs als ’ie Ad heet.
Het meest pijnlijke moment maakte ik vorig jaar mee. Ik herkende een vrouw aan mijn signeertafel, die ik mocht beschouwen als mijn allereerste verkering. In die tijd - eind jaren ‘70 - heette dat nog ‘gaan met’. Zoenen was er toen niet bij, gewoon hand in hand lopen, dat was het. Ik klapte dicht van haar verschijning. Ik heb haar naam talloze keren in gedachten geschreven. Mijn agenda uit 1979 puilde uit met haar initialen. En nu, uitgerekend nu, kon ik er niet opkomen.
Ze kuste me enthousiast, vol op m’n mond. Er ging nog steeds geen lichtje branden. Ze deed een stapje terug en keek me onderzoekend aan: ‘Je bent niks veranderd’, kirde ze. ‘Anders jij wel’, lachte ik met een beschamende, rode kop.
‘Voor wie mag ik het signeren?’, vroeg ik. Ik wist dat er geen ontkomen meer aan was. ‘Het is voor mezelf’, zei ze. Daar was ik dus al bang voor! Hoe red ik me hier in vredesnaam uit, dacht ik.
En toen kwam ik ineens met de volgende, briljante ingeving: ‘Dat zou ik niet doen, dat is wel héél erg egoïstisch’, zei ik. ‘Het is toch veel leuker om er iemand anders mee te verrassen?’
En verrek, ze trapte er in. ‘Oké, doe dan maar voor mijn man’, zei ze. Ik vroeg wie de uiteindelijke gelukkige was geworden, na onze gestrande relatie. ‘Dennis’, antwoordde ze. Terwijl ik signeerde, haalde ik opgelucht adem.
‘Mag ik nog met je op de foto?’, vroeg ze tenslotte. ‘Geen probleem’, zei ik tevreden, na de benauwde ontsnapping.
Dat ik destijds op haar ook een niet al te grote indruk heb gemaakt, bleek een uurtje later. Op haar Facebookpagina las ik: ‘Op de foto met dichter Ferry Marcellissen’.