Fascinerend vond ik ze. De koolzuurbelletjes die maar bleven opstijgen vanaf de onderkant van het glas. Om vervolgens te verdwijnen in de dikke witte schuimlaag die het gele vocht van de buitenwereld afsloot. Minutenlang kon ik ernaar kijken.

Soms mocht ik van mijn vader een glas inschenken. Het moest voorzichtig gebeuren want al snel vormde zich een enorme schuimkraag bovenop het pils. Mijn moeder stond al klaar met een handdoek, want ze wist natuurlijk wat er ging gebeuren. Al snel stroomde het witte schuim over de rand van het glas, via de zijkant, op het tafelkleed. Dweilen met de fles open. Mijn vader vond het tafereel wel amusant geloof ik. Soms mocht ik een beetje proeven. Nippen, noemde mijn vader dat. Ik proefde alleen maar schuim. Nee, niet mijn ding. Dat werd later wel anders.

Een biertje, dat was bij ons een glas pils. Wisten wij veel. Dat lang niet alle bier pils is, daar kwam ik pas veel later achter. We schonken het in lange, smalle glazen op een ‘voetje’. Op het glas stond het merk van de brouwer gegraveerd. Heineken, Skol en later Grolsch. Al mijn ooms en tantes dronken hetzelfde merk. Switchte iemand, dan ging de rest mee. En ze waren het altijd met elkaar eens: “Heineken, dat drinken we niet meer, het smaakt nergens naar. Grolsch, dat is pas lekker.” Kwam vast door die ambachtelijke reclames destijds met de slogan ‘vakmanschap is meesterschap’.

Rond mijn achttiende ontdekte ik de wereld buiten het pils. Die verruiming van mijn geest ging ook gepaard met een nieuw arsenaal aan glaswerk. Kelken en Bollekes in vele varianten. En in zo’n glas paste precies een flesje … als je het goed inschonk tenminste. Een Duvel gaf daarbij de grootste uitdaging. Maar tegelijk heeft het Duvelglas iets bijzonders. In de bodem is de letter D gegraveerd. En dat zorgt voor een tornado aan luchtbelletjes. Ik kan er minutenlang naar kijken.

Reageren: info@theovanetten.nl