Het laat zich raden wat deze Driekoningen en het Koninkje op de achtergrond op deze Prent van 8 januari1955 - en de hele volksstammen die als Driekoningen door Tilburg trokken - hebben gezongen:
Driekoningen, Driekoningen,
Gif mèn ‘ne nuuwen hoed
Menen aawe is versleete
Ons moeder maag et nie weete
Onze pa die heej et gèld
Al op de tônbank (of rössel) ötgetèld (of nirgetèld)
Nu er nauwelijks nog Driekoninkjes langs de deuren trekken en er een einde lijkt te zijn gekomen aan een eeuwenoude traditie, echoot dit Driekoningenliedje nog in heel veel Tilburgse hoofden na. En niet alleen in de grijze hoofden, maar ook in veel jonge(ere) hoofden omdat het tot op het laatst als meest populaire liedje is gezongen. Sterker, zie je tegenwoordig nog een verdwaalde Driekoning, grote kans dat ‘Gif me ‘ne nuuwen hoed’ op het repertoire staat.
Dit bedelliedje zat zelfs in het hoofd van Jacq Palinckx. Hij is de stadscomponist van dienst. Voor een uitvoering door gemengd Koor De Bron tijdens de Tilburgse Sterrentocht die op Driekoningendag 6 januari door de binnenstad trekt, liet hij er zich door inspireren. De muzikanten begeleiden zichzelf op rommelpotten. Je kunt stellen dat de combinatie van de rommelpotten en ‘Gif me ‘ne nuuwen hoed’ eeuwenoud is. Toch bijzonder om dat anno nu in een eigentijdse versie mee te mogen maken.
Goed hart
Driekoningenzingen is van oorsprong een bedeltraditie. Op 6 januari gingen arme mensen zingend langs de deur. In de koudste tijd van het jaar waren het voedsel en de brandstof op. Ze bedelden om een gulle gave, gegeven vanuit een goed hart. Als tegenprestatie zongen ze een liedje. Er bestaan nogal wat Driekoningenliedjes, tientallen zelfs, maar de échte bedelliedjes zijn kort van stof en lenen zich bij uitstek om te worden ondersteund met het ‘foekefoeke’ van de foekepot/rommelpot.
‘Gif me ‘ne nuuwen hoed’ is een prachtvoorbeeld van zo’n snel bedelliedje. Die liedjes waren kort omdat je dan snel van de ene deur naar de andere kon gaan. Des temeer haalde je op. Het is een cultuurhistorische bijzonderheid dat ‘Gif me ‘ne nuuwen hoed’ tot op de dag van vandaag bekend is gebleven én dat je het hoort in de Tilburgse Sterrentocht. Dit lied is vermoedelijk in 1745 ontstaan. En nog wel in Den Bosch. De aanleiding was een verbod om met ‘verlichte machines en representeerende starren’ door de straten te trekken.
Daarmee werden de sterren bedoeld die Driekoningen met zich meedroegen zoals op deze Prent van Cees Robben mooi is te zien; Driekoningensterren die inspireerden tot de naam van de Tilburgse Sterrentocht, waarin vele sterren worden meegedragen. Tilburg kende soortgelijke liedjes als ‘Gif me ‘ne nuuwen hoed’ voor alle bedeltradities, zoals Vastenavond, dus kort en krachtig, dezelfde toonzetting. En bij al deze gelegenheden hadden de zangers (vanaf het midden van de negentiende eeuw waren dat voornamelijk kinderen, tot op de dag van vandaag) een bijzonderheid achter de hand.
Pisblaas
Want stel dat het gezongen bedelliedje niet werd beloond, dat de zangertjes bij een Tilburgse Ebenezer Scrooge aanbelden en hun best deden. Nou, die werd getrakteerd op een gezongen afstraffing. Dit stamde uit de tijd dat veel Tilburgers varkens hielden. Van een varken werd vrijwel alles gebruikt; van de pisblaas werd bijvoorbeeld een rommelpot gemaakt. Alleen het gat van een varken, dat werd niet gebruikt. Want, wat is een gat? Een gat is niks. Op een Zwart Gat na wellicht. Dus zongen de Tilburgse kinderen tegen de gierigaard:
We hebben gezongen en niks gehad
Snij mar een stuk van ’t vèèrekesgat….
Alle lezers, een zalig Nieuwjaar, veel heil en zegen en verder(s) al wat wenselijk is.