In de trein zit een moeder met kind. Tegenover hen een paar Kapucijnen in pij, met blote voeten en baard. Het kind fluistert de moeder iets in het oor. Als ze geen antwoord geeft, zegt het kind tenslotte heel hard: ‘Mammie, wat zijn dat voor mensen?’ Zegt de moeder: ‘Dat zijn geen mensen, dat zijn paters.’

Deze heerlijke grap komt uit het nog veel heerlijker ‘Bruin Brevier’. Dit hoogst zeldzame boekje telt 128 pagina’s en schrijver dezes (groot liefhebber van de volkscultuur der Tilburgers) is ontiegelijk blij een exemplaar te bezitten. Het ‘Bruin Brevier’, met als ondertitel ‘Humor op blote voeten’, is in 1985 uitgegeven ter gelegenheid van 400 jaar Kapucijnen in de Lage Landen.

Het boekje is een verzameling van tientallen uitspraken en anekdoten van en over de Kapucijnen, in Tilburg Kappesienen genoemd. Deze anekdoten waren uit het leven van de Kapucijnen gegrepen, ze maakten ze zelf mee. Dat is juist zo interessant aan het ‘Bruin Brevier’. Zoals deze:

Een Kappesien, een eersteklas vakman-schilder, reisde helemaal vanuit Tilburg naar de missie in Indonesië. Na een zeereis van vier weken reist hij meteen door naar zijn plaats van bestemming om zich, 11.000 kilometer van Tilburg, bij de bisschop te presenteren. Dan ontwikkelt zich het volgende gesprek.

Bisschop: ‘En wa komde gij hier doen broederke?’’

Kappesien: ’Ik kom hier schilderen Monseigneur.’

Bisschop: ‘Komde gij schilderen, kèk, kèk, Komde gij schilderen? Komde gij hier hillemol naor hiertoe om te schilderen. Zo, zo en denkte gij ze hier nie schilderen kunnen…

De Prent van Cees Robben is gepubliceerd op 26 maart 1965. Het verhaal dat Cees Robben vertelt leert ons dat er in de krant een artikel heeft gestaan over de spannende belevenissen van een Kapucijn in de missie. Dat verhaal diende om een sponsoractie voor een jeep voor de Kappesien te ondersteunen. Cees Robben op zijn beurt droeg daar het zijne door middel van deze Prent aan bij. In de Tilburgse situatie was dit allemaal heel erg goed verklaarbaar.

Onsterfelijk

Een van de vele kloosters in Tilburg is dat van de Kapucijnen aan de Korvelseweg. De eerste 24 Kapucijnen namen in 1882 hun intrek. Het mooie is dat het klooster nog steeds wordt bevolkt door Kappesienen. Het zijn er niet veel meer, want ook zij sterven uit, maar onsterfelijk zullen ze blijven als een bijzonder deel van het Rijke Roomsche Leven in Tilburg. De Kapucijnen waren geziene kloosterlingen. Dat had te maken met hun eenvoud, hun opvallende verschijning (daarvan getuigt de eerste anekdote in dit stukske) en niet in de laatste plaats door het feit dat Tilburgers het liefst bij de paters te biechten gingen.

In de relatief kleine kloosterkerk staan liefst zes biechtstoelen. De Kappesienen waren populaire biechtvaders omdat ze de zonden der Tilburgers veel milder beoordeelden dan de pastoors die Roomser waren dan de paus. Kapucijnen stonden midden tussen het volk. Vanuit Tilburg legden de paters en de broeders zich vooral toe op het missiewerk. De eerste zes paters vertrokken in 1905 naar de missie. Er volgden er nog veel meer, waaronder de pater voor wie door middel van de Prent actie werd gevoerd. In het jaar van de Prent, 1965, waren 132 Kappesienen tegelijkertijd in de missie aan het werk.

We sluiten af met de volgende ‘annekedoote’ uit het ‘Bruin Brevier’. De situatie is iets aangepast aan deze rubriek in Stadsnieuws.

Pater Marcus, afkomstig uit Berkel-Enschot, was naar Rome geweest. Weer terug in zijn geboorteplaats vroegen de inwoners aan Marcus: “Wat heeft de paus gezegd?’

Marcus: ‘Hij vroeg: ‘Waar komde gij vandaan?’

Berkel-Enschottenaren: ‘En wat zeide gij?’

Marcus: ‘Ik zei: ‘Van Berkel.’

Berkel-Enschottenaren: ‘Wat zei de paus toen?’

Marcus: ‘Hij keek ffkes naar boven en zei toen: ’Berkel… Berkel…, ligt dat niet bij Enschot?’