Afgelopen week was ik bij een concert van Bruce Springsteen in het Goffertpark in Nijmegen. Ik stond in de pit. Het was de 26e keer dat ik bij een optreden van The Boss in de pit stond. Ik houd dat bij. In 1999 was mijn vuurdoop in de pit. Ik had daar nog nooit in gestaan, ik wist niet eens wat de pit was. Mijn Bruce-vrienden legden het me uit. ‘De pit, Andy, dat is het voorste gedeelte van het veld, waar met een concert zo’n duizend man in kan. Of tweeduizend, dat weet je nooit van tevoren.’ Ik zei: ‘Oké, en hoe kom je in die pit?’ ‘Nou, daar delen ze ’s ochtends, of ’s middags, dat weet je nooit van tevoren, bij het stadion polsbandjes voor uit.’
‘Aha’, zei ik, ‘en hoe krijg ik zo’n bandje?’ ‘Nou, dan moet je ’s morgens om een uur of tien, of acht, dat weet je nooit van tevoren, een volgnummer op je hand laten zetten. Hoe lager het volgnummer, hoe groter de kans dat je ’s avonds in de pit komt, op een heel goede plek voor het podium.’
Het was een dag waarop het in Arnhem zo onredelijk hard regende dat rivieren buiten hun oevers traden, straten overstroomden en kelders volliepen. De volle negen en een half uur dat ik daar heb staan wachten op mijn pitbandje, kwam er een hoeveelheid water uit de lucht vallen van Zuidoost-Aziatische proporties met Siberische temperaturen.
Waren er dan geen plekken om te schuilen rond het GelreDome? Zeker wel, maar die waren al opgeëist door mensen met volgnummers als #4, #9 en #21 op hun hand, mensen die vermoedelijk al bij het Vitesse-stadion hadden postgevat ten tijde dat Bruce nog in zijn eerste huwelijk zat. Ik wilde naar huis, maar mijn Bruce-vrienden waren meedogenloos. ‘Ja, da’s wel iets aanders dan oep de gastenlaist bai Guus Meeuwis, hè Marcelissen?’
Na tien uur regen werd ik voor mijn doorzettingsvermogen beloond in de vorm van mijn allereerste eigen, felblauw gekleurde, in prachtige sierletters vormgegeven pitbandje. Ik was er blijer mee dan met de titel Brabants Kampioen Tonpraten in 1995.
In mijn hotel heb ik die avond, voorafgaand aan het concert, voor het allereerst in mijn leven de föhn uit de badkamer gebruikt. Na drie kwartier föhnen waren mijn schoenen niet meer doorweekt, maar een beetje soppig. En dat is niet zo erg, want een concert van Bruce duurt gelukkig nooit zo heel lang. Ahum…
Die avond stond ik in mijn zompige schoenen op drie meter van mijn held en was doorweekt gelukkig. Het dak was dicht, dus ik stond gelukkig droog, maar dat kwam het geluid niet ten goede. Het was een galmbak. Als je achterin stond hoorde je het concert twee keer.
Aan de andere kant: ik geloof in de vriendschap en de hoop die Springsteen en zijn band prediken en praktiseren. Het is een kerk waar ik graag bij hoor. Of die nou overdekt is of niet. ‘Want dat weet je nooit van tevoren.’