In deze dagen dwalen mijn gedachten vaak af naar hoe wij vroeger zelf Kerstmis vierden. Maar vooral de bijbehorende geuren. Ik kan ze zo weer in mijn neus oproepen. Dat begon al met de kerstboom. Natuurlijk ruiken dennenbomen allemaal hetzelfde, maar mijn neus ruikt de boom die bij ons in huis stond, klem in het hoekje van de woonkamer. Dusdanig gedraaid dat de lelijke kant van de boom tegen het bloemetjesbehang stond gedrukt.

Ik ruik de hars van de blauwspar en het hout op de plaats waar mijn vader de boom had afgezaagd. Als man des huizes was het zijn taak geweest om in de achtertuin de stam zo recht mogelijk af te zagen. Getuige zijn soms niet erg met de kerstgedachte strokende uitroepen lukte dat niet altijd een-twee-drie. Hij goot meteen wat water in het bakje waar de stam ingeklemd stond. Dat was de eerste en altijd ook de laatste keer dat ie dat deed. En toch ieder jaar weer die verbazing dat de boom zo rond kerstavond al zo goed als kaal was. Samen met vader drapeerde ik rotspapier om de lelijke voet van de boom en bespoot ik het geheel rijkelijk met nepsneeuw.

Dan de geur van de slingers, wierook, de lampjes en de kerstballen. Een jaar ervoor nog zorgvuldig ingepakt in toiletpapier. Ik ging steevast op zoek naar mijn favoriete kerstbal. Een grote ronde, waarin ik mezelf kon zien. Als ik de kerstbal vlak voor m’n neus hield, veranderde mijn gezicht in een bolle toet. Deze kerstbal werd altijd op ooghoogte van mij opgehangen.

Vervolgens werd de bouwvallige kerststal opgezet. De beeldjes die mijn vader nog van zijn ouders had gekregen. Voorzichtig werd Maria uitgepakt. De zware bevalling had haar ooit de kop gekost, zou je denken. Je zag de striem in haar nek, waar haar hoofd ooit was gelijmd. Het gedroogde mos was al jaren oud. De kleine schaapjes ‘verzopen’ in het hoge gras. Wat rook dat lekker. Soms werd het wat aangevuld met tabak uit de shagbuil van mijn vader. Dit probeerde hij er na de kerst weer zorgvuldig tussenuit te vissen, maar het gebeurde regelmatig dat ie een peuk draaide met alleen maar kerstgras tussen z’n vloeitje.

En dan de geur van de kaarsjes. Mmmm… heerlijk. Mijn broers en ik vonden het zalig om voorafgaand aan het kerstontbijt – wanneer mijn vader en moeder in de keuken het kerstbrood aansneden – de kaarsjes uit te blazen en opnieuw te ontsteken. En dat tientallen keren achter elkaar. Wanneer mijn moeder dan de woonkamer in kwam met de schaal met kerstbrood dan liep ze tegen een muur van rook. En wij broers inhaleerden het als een kerstdrug. Die lucht bleef nog wekenlang in de gordijnen hangen.

En dan dat onvergetelijke moment op tweede kerstdag 1977 dat onze kerstboom omviel. Bovenop de kaarsen die op tafel stonden. De geur van een brandende kerstboom. Als ik diep inhaleer ruik ik het zo weer. Wat een mooie tijd.

Andy Marcelissen