Stadsnieuws-correspondent Theo van Etten vertelt over zijn ome Kees die een grote holte in zijn enkel had, daar waar eigenlijk het gewricht hoorde te zitten: "Toen wij, kinderen van een jaar of tien, bij hem op bezoek waren, trok hij zijn broekspijp een stukje omhoog en vertelde er een spannend verhaal over. Dat hij samen met een andere oom werd opgesloten in een bunker. Dat een Duitse soldaat een handgranaat naar binnen had gegooid die ontplofte. Eigenlijk wisten we niet zo goed of we dat moesten geloven..."
Door Theo van Etten
Mijn moeder, Toos Leijsten, is 92. Zij werd geboren in Valkenswaard, maar inmiddels is zij al ruim zestig jaar Tilburgse. Zo tegen het einde van het jaar blikt zij terug op de gebeurtenissen rond de bevrijding van haar dorp, half september 1944. Mijn moeder was toen twaalf jaar oud.
In de aanloop naar de bevrijding schuilt de familie Leijsten regelmatig in hun zelfgebouwde kelder, achterin de diepe tuin. Die bereikten ze via een zelf loopgraaf. “Soms was ik bang bang,” zegt Toos. “Vooral die keer dat mijn vader de loopgraaf in ging om de varkens en kippen te voeren, terwijl de v1’s overvlogen.”
Tijdens de laatste oorlogsdagen wemelt het in Valkenswaard van de Duitse soldaten. Ze staan bij de kerk te wachten om direct na de dienst mannen op te pakken. Ook halen ze overal fietsen uit huizen en schuurtjes; mensen hebben ze op de vreemdste plekken verstopt. Uit angst om opgepakt te worden, veinst Piet Leijsten, de vader van mijn moeder, dat hij ziek is. Hij ligt in de opkamer op bed als een jonge Duitse soldaat het huis betreedt en vraagt waar ‘Der Mann’ is. De soldaat gaat kijken en werpt vervolgens een blik op de zoldertrap, die bovenaan met een luik is afgesloten. “Hij keek ons aan en knikte vragend, wat daarboven verstopt was. ‘Ga maar kijken,’ zeiden wij. De jonge soldaat keek ons even aan, draaide om en verliet het huis.
Granaat
De bevrijding is aanstaande, maar toch hangt er een donkere wolk boven deze dagen. Frits, een oudere broer van mijn moeder en Kees, de vriend van haar oudste zus Miet, zijn al ruim een maand spoorloos. Zij waren in augustus naar de Belgische grens vertrokken om de Engelsen te begroeten, want die kwamen eraan, zo werd overal gezegd. Sindsdin hadden ze niets meer van de jongens vernomen.
Wel was er iemand uit Rotterdam langs geweest. Volgens hem hadden Duitse soldaten Frits en Kees opgepakt en tegen een muur gezet. ‘Schiessen!’, had een van hen geroepen. ‘Nein!’, had een ander bevolen. Vervolgens werden ze opgesloten in een bunker en had een Duitser een handgranaat naar binnen gegooid, die in de kleine ruimte ontplofte. De man kon het weten, want hij was er zelf bij geweest, zei hij.
Ook wist hij te vertellen dat hij samen met de jongens hadden kunnen ontsnappen, weliswaar met flinke verwondingen. Kees en Frits zouden ergens in een ziekenhuis in de buurt van Brussel liggen, maar niemand wist waar. Toos: “Toen zijn ons Miet en mijn vader die kant op gereisd en hebben ze alle ziekenhuizen in de omgeving bezocht. Maar geen spoor van Kees en Frits. ‘Ze zullen wel dood zijn,’ huilde mijn moeder.”
Brief
Als de bevrijding daar is, blijven de Engelsen achter in Valkenswaard. Een van hen rijdt elke dag naar het front en slaapt in zijn legerjeep. Ma Leijsten vindt dat maar niks en nodigt de soldaat uit om bij hen te blijven overnachten. Ook vertelt ze hem met handen en voeten dat hun zoon en aanstaande schoonzoon verdwenen zijn.
Op een dag komt de Engelsman aanrijden met zeer goed nieuws. Hij heeft een brief bij zich van Kees en Frits! Ze leven nog en verblijven in het gehuchtje Etterbeek. Het Rode Kruis wil ze wel ophalen, maar er is een probleem: er is nauwelijks benzine beschikbaar.
De Engelse soldaat belooft te helpen. Hij kan voor benzine zorgen, maar dat moet wel stil blijven. “Ook hadden we Belgisch geld nodig,” herinnert mijn moeder zich. “Dat konden we regelen bij een bankier uit de buurt, met hem zijn we later goed bevriend geraakt.”
Fiets
En zo rijdt een wagen van het Rode Kruis richting Brussel. Ze weten de wegcontroles te omzeilen en Kees en Frits komen veilig thuis. Kees met een gat in zijn been en Frits met versplinterde kuitpezen, waar hij pas later aan geopereerd zal worden.
“Die Duitser moest eens weten,” veert mijn moeder plotseling op. Hij was zo bang voor een hinderlaag, dat hij niet naar onze zolder durfde te gaan. Die jongen was nog maar amper twintig jaar volgens mij. Maar hij moest eens weten. Bij ons op zolder stond een ledikant, zo’n lits jumeaux. Achter het kopstuk had onze Frits een fiets verstopt. Volledig gedemonteerd, haha.”