Daar gaat mijn zoon. Op zijn fiets. Hij gaat naar school. Ik wacht in de deuropening tot hij omkijkt, zodat ik naar hem kan zwaaien. Maar hij kijkt niet om. Hij is groot en heeft zijn vader niet meer nodig.
De clichés zijn waar. Je knippert een paar keer met je ogen en je kinderen zijn pubers. De dagen zijn lang, maar de jaren zijn kort. De tijd vliegt. Geniet, want het is zo voorbij. Voor je het weet zijn ze het huis uit. Et cetera. Et cetera.
Vorige week hadden mijn zoon en dochter tegelijkertijd besloten dat ze niet meer naar school gingen. Ze wilden per direct gaan werken. De eerste zag een loopbaan als kok wel zitten en de tweede wilde paardrijles gaan geven op een manege. Beiden vonden het niet nodig daar eerst een opleiding voor te volgen. Mijn zoon is dertien jaar en zit in de tweede klas van de middelbare school. Mijn dochter is elf jaar en zit in groep zeven van de basisschool. Mijn vrouw en ik zeiden dat we het verstandiger zouden vinden als ze nog even doorleren.
Dat ze ooit het huis uit gaan staat natuurlijk vast. Dat besef ik me heel goed. Soms denk ik aan hoe het zal zijn als het zover is. Dat doe ik nooit lang. Ik wil het niet weten. Nog niet. Het lege-nest-syndroom noemen ze dat, toch? Ik weet dat ik ze een keer los moet laten. Eigenlijk doe ik dat al. Elke dag een beetje. Ik weet dat het moet. Erop vertrouwen dat het goed komt. Steeds een klein beetje losser. Maar nog lang niet helemaal. Ze zijn groot en ze zijn klein. Voorlopig kunnen ze niet zonder mij. Niet altijd in ieder geval.
Gisteren ging mijn zoon weer naar school. Ik stond in de deuropening. Ik twijfelde. Ga ik naar binnen of wacht ik nog even? Ik besloot te wachten. Hij fietste kromgebogen over zijn stuur weg. Kijk nog één keer om. Kijk nog één keer om. Ik wachtte. Hij keek om. Ik zwaaide en voelde mij de droevigste en gelukkigste vader op aarde.