Tim Overdiek (1965) is opgegroeid in Oisterwijk en schrijft er ook over in zijn nieuwe boek. Op woensdagavond 8 mei verzorgt hij een interactieve lezing in Tiliander over ’Zwijgende vaders, het onbekende verhaal van de dwangarbeid’. Aanvang 20.00 uur, entree: 5 euro. Overdiek werkte jarenlang voor NOS Nieuws in binnen- en buitenland. Zijn journalistieke loopbaan begon overigens bij Het Kerkklokje. Sinds 2017 is hij therapeutisch coach in Amsterdam. Andere boeken van hem zijn ‘Als de man verliest’, ’Hoe mannen met tegenslag omgaan’ en ‘Tranen van liefde’, over de dood van zijn echtgenote Jennifer.
Door Tim Overdiek
Het was zeker geen geheim in ons Oisterwijkse gezin. Maar toch, begin er maar liever niet over. Pa was tijdens de oorlog als dwangarbeider in Duitsland geweest. Paul Overdiek (1923) werkte voor de Leerfabriek KVL, en werd net als meer dan een half miljoen andere Nederlandse mannen verplicht tewerkgesteld in het land van de bezetter.
Duizend vragen
Als kind wist ik niet beter dan erover te zwijgen. Zoals hijzelf tot aan zijn dood is blijven doen. Ik heb nu wel duizend vragen aan hem. Maar pa is dood, al heel lang. Op 1 mei 1978 brachten we hem naar het kerkhof van de Joannesparochie. Toen ik hem passeerde in leeftijd, pa werd 55 jaar, werd het tijd om dat familiegeheim werkelijk te ontrafelen. Het jongetje ging op zoek naar zijn papa.
Vier jaar later ligt mijn boek ‘Zwijgende vaders, het onbekende verhaal van de dwangarbeid’, in de winkel. Het speelt zich deels af in Oisterwijk, waar hij als 5-jarig jochie met zijn ouders vanuit Amsterdam neerstreek. Op zijn vijftiende ging hij werken in de leerfabriek, die na de capitulatie in mei 1940 door de Duitse Wehrmacht werd overgenomen.
De fabriek maakte onder meer legerschoenen en andere producten voor de Duitsers, waardoor veel Oisterwijkers aan de verplichte Arbeidsinzet konden ontkomen. Mijn vader niet. Onderduiken kon niet, hij was jong en ongetrouwd, dus moest hij naar Duitsland. Hij verbleef van 16 juli 1943 tot aan de bevrijding in maart 1945 in Krefeld, waar hij in een staalfabriek pantserplaten voor Duitse tanks produceerde.
Speurtocht
Dat wist ik allemaal niet toen ik aan mijn speurtocht begon. Een enkele groepsfoto van hem en vijftien kameraden in het Duitse werkkamp was het eerste en enige tastbare bewijs. Als mijn moeder hem er weleens naar vroeg, spuwde hij het woord ‘rottijd’ en liep hij boos weg. Hij werd manisch-depressief en verloor zijn baan. Inmiddels weet ik dat een diepgeworteld oorlogstrauma in zijn fragiele lijf zat opgesloten.
Want zwijgen is ongezond. Iedereen die op welke manier dan ook is getroffen door de oorlog, loopt kans op een trauma. Veel mensen hebben gelukkig de veerkracht om oorlogsleed te verzachten. Steun en begrip in de omgeving zijn vaak voldoende, soms is professionele hulp nodig. Maar wie dat trauma wegduwt of ontkent, krijgt op een later moment de rekening gepresenteerd.
Verraders
Dat is veel voormalige dwangarbeiders overkomen. Veelgehoord verwijt bij terugkeer: Ze hadden moeten onderduiken. Ze waren in Duitsland geweest. Ze hadden wel te eten gehad. Ze waren verraders in de ogen van het verzet. Ze hadden het misschien wel goed gehad met elkaar, zoals de groepsfoto met mijn vader suggereert. De mannen voelden soms schaamte en schuld, en keerden terug in een geruïneerd Nederland. Vooruit kijken dus, nog zo’n reden om te zwijgen.
Oisterwijk was al vijf maanden bevrijd toen mijn vader weer aan de slag ging in de leerfabriek. Hij klom op tot afdelingschef van de Hollerith, waar de loonadministratie was geautomatiseerd. In de jaren zeventig ging het mis. Hij werd manisch-depressief, mede aangejaagd door de traumatische oorlogservaringen. Over de oorlog werd op het werk niet of nauwelijks gesproken. Zeventien KVL-medewerkers kwamen om het leven, twaalf van hen waren joods.
In mijn speurtocht naar verhalen over de dwangarbeid stuitte ik onthutsend vaak op dezelfde reacties: ‘Onze vader, oom of opa sprak er niet of nauwelijks over.’ Zo ook Oisterwijker Jo Becx. Hooguit flarden deelde hij. Zijn dochter ontdekte pas na diens dood een dagboekje uit die tijd. Hierin hield Jo nauwgezet bij wat hij in Duisburg deed. Weinig emoties in zijn aantekeningen, wel noteert hij heel vaak luchtalarm waarvoor de schuilbunker moest worden opgezocht.
Gevaar
Bijna elke nacht dreigde er gevaar. Geallieerde bommenwerpers kwamen het nazi-regime van Hitler vernietigen. Maar omdat veel mannen op fabrieken werkten, waren zij ook het (militaire) doelwit. Zo’n 30.000 Nederlandse dwangarbeiders zijn in Duitsland omgekomen. Onder hen nog iemand van de leerfabriek, Lennart Freijse. Hij stierf in november 1944 aan de gevolgen van een wervelfractuur en longontsteking. Freijse ligt op het Nederlandse ereveld van Frankfurt Oberrad begraven. Ook hem hebben we op 4 mei te herdenken.
Met mijn boek wil ik dat hardnekkige zwijgen van onze (groot)vaders doorbreken. Dwangarbeiders doen er toe, net als de slachtoffers van de holocaust, verzetsstrijders, soldaten, uitgehongerde burgers, de willekeur waarmee mensen de dood vonden. En ja, dus ook mijn vader en al die andere mannen die in Duitsland zijn geweest. Velen van hen hadden geen keus. Het enige wat telde, was overleven. Daarvoor had je echt niet je mond hoeven houden.
Herkenning
Ik word de voorbije weken overspoeld met berichten van lezers die zich herkennen in het lot en (vooral) het zwijgen van hun vaders en ook hun moeders. Het sterkt mij in mijn missie om deze naoorlogse generatie aan te moedigen op zolder te zoeken naar foto’s, brieven en dagboeken. Alleen door die vergeten herinneringen op te halen komen de dwangarbeiders van toen alsnog tot leven. Rijkelijk laat, maar net op tijd. Niet voor ons, maar vooral voor de generaties na ons.