Ik denk de laatste tijd veel aan onze vakanties in Renesse, midden jaren zeventig. Met mijn ouders en mijn drie broers verbleven we daar wekenlang in een stacaravan. Het was de gelukkigste tijd van mijn leven. Ja, natuurlijk was het merkwaardig, met een emmer vol ontlasting over de camping lopen. Het was z’n minst opzienbarend om verteerd campingvoedsel van de afgelopen dagen in een beerput te moeten kieperen, maar er stond zoveel moois tegenover.
Het maakte mijn vader niet uit. Die maakte daar altijd een momentje van. Hij had er het schijt aan, zeg maar. Vol trots liep hij met onze poep over de camping, Hij floot er ook altijd bij. Meestal iets van The Cats. ‘One Way Wind’ vond ie altijd wel toepasselijk klinken. Er waren genoeg mensen op de camping die het lozen van hun ontlasting stiekem in de nachtelijke uren deden en dan overdag de indruk probeerden te wekken dat ze nooit hun behoefte hoefden te doen. Daar moest je bij mijn vader niet mee aan komen kakken. Iedereen mocht het zien.
Mijn vader wandelde ook gewoon op de slippertjes met z’n ochtendpeukie in de mond naar de campingwinkel, om vervolgens als een triomferende mammoetjager terug te keren met twee stokbroden onder de arm. De camping moest nog ontwaken en mijn vader had al brood. Dan moest je die gezichten zien. Mijn vader zaagde die broden dan opzichtig open in het ochtendzonnetje, om ze vervolgens te besmeren met Calvé pindakaas die we van thuis hadden meegenomen. En tegen eenieder die hem daarbij verbaasd aankeek zei hij: ‘Ik ben natuurlijk gekke Henkie niet.’
Ik moet daar aan denken nu ik zelf regelmatig over de camping loop, met een grote rol wc-papier onder mijn arm. Ik doe dat graag. Gewoon om de ANWB-stelletjes te choqueren. Behelpen? Welnee! Met 300 man hutjemutje in een vliegtuig onderweg naar Tenerife, Turkije of Egypte, dat is pas pijnlijk. Een 8-daagse reis, waarvan uiteindelijk vijf volle dagen over blijven in de gloeiende zon. Je hebt dan wel geen plastic minibestek als je een all-in resort hebt geboekt, maar wel keihard stokbrood en gesmolten boter. Fijn dan! Doe mij dan maar regen en vers brood met hagelslag.
Bij kamperen denken nog steeds veel mensen aan mannen op sandalen, lillend vlees, Bambu koffie, muggen, een verstopte neus, jankende kinderen, afwassen in een teiltje pislauw water en een spelletje met genummerde balletjes later op de avond. Het zullen onverwerkte trauma's zijn.
Het campingleven biedt zoveel moois. Nu ik zelf wat ouder ben denk ik daar veel aan. Mijn vader was onweerstaanbaar knap als ie met zijn natte haar, vlak na het douchen, over de camping liep. En mijn moeder was bloedmooi als de zon scheen. Ik herinner me ook nog dat mijn vader met mijn moeder voor de caravan lag. Op een kleedje. In de zon, uit de wind. Mijn moeder met haar hoofd op mijn vaders schouder. Dat deden ze alleen daar. Op de camping.